Interne geneeskunde

  • Chronische nierziekte kat
  • Giardia
  • Hypertensie
  • Pancreatitis
  • Schildklierproblemen kat
  • Suikerziekte
  • Tritrichomonas infectie kat
  • Ziekte van Cushing

Chronische nierziekte kat

Chronische nierziekte kat

De nieren hebben meerdere belangrijke functies, waaronder een taak bij de waterhuishouding en het uitscheiden van bepaalde afvalstoffen. Nieren hebben een enorme reservecapaciteit, daardoor zien we pas klachten als meer dan 70% verloren is. Nierproblemen worden vaker bij oudere dieren gezien. Wat de oorzaak hiervan is, is meestal niet te achterhalen. Bij sommige rassen worden afwijkingen aan de nieren gezien die waarschijnlijk erfelijk zijn en waarbij al op jonge leeftijd nierfalen gezien kan worden.

Symptomen

Het is lastig te bepalen wanneer de beschadiging van nierweefsel nou precies begint. Meestal is het een geleidelijk proces wat weken tot maanden in beslag kan nemen. Bij beginnende nierpatiënten zult u nog geen symptomen zien. Aanwijzingen voor een nierprobleem bij uw huisdier zijn veel drinken (het is normaal als u uw kat bijna nooit ziet drinken!), veel plassen, verminderde eetlust, verhoogde braakneigingen, sloomheid, uit de bek stinken, slechte vacht, stram lopen en afvallen. Met een bloedscreening bij de kat (vanaf 8-jarige leeftijd aangeraden) kunnen we aanwijzingen vinden waarbij het vermoeden kan bestaan dat er al wat nierweefsel beschadigd is.

Diagnose

Meestal zijn er meerdere onderzoeken nodig om een goed beeld te krijgen van de ernst van het nierfalen en de prognose. Het onderzoek van een (oudere) kat die verdacht is van een chronische nierziekte, bestaat uit:

  • Lichamelijk onderzoek
  • Bloedonderzoek
  • Urineonderzoek
  • Bloeddrukmeting

Lichamelijk onderzoek

Hierbij wordt uw kat geheel nagekeken, maar met name wordt er gelet op gewicht, vacht, nier- en blaasgrootte, geur uit de bek en vochtbalans.

Bloedonderzoek

In het bloed kunnen bepaalde nierwaardes gemeten worden: ureum en kreatinine. Deze stoffen zijn pas verhoogd als er al een behoorlijk deel (meer dan 70%) van de nieren beschadigd is. Als uw dier verhoogde nierwaardes heeft, is het soms nodig om hem/haar via een infuus te “spoelen”. Dit hangt van de onderliggende oorzaak en van de toestand van het dier af. Als de nierwaardes verhoogd waren door een ander onderliggend probleem kunnen ze na het spoelen weer normaal zijn. Als ze na het spoelen hoog blijven, is er sprake van blijvende schade.

Daarnaast is het belangrijk om de mineralen in het bloed te controleren (kalium, fosfaat, calcium) en de hoeveelheid rode bloedcellen. Dit is belangrijk omdat deze bloedwaarden verhoogd of verlaagd kunnen zijn als gevolg van het nierfalen. Hierdoor kan uw kat zich minder lekker voelen en/of kunnen de afwijkende mineraalwaarden het nierfalen verergeren.

Urineonderzoek

Een kat met nierfalen heeft waterige urine doordat de nieren niet meer goed kunnen concentreren. Sommige dieren hebben door de beschadiging van nierweefsel lekkage van eiwitten in de urine. Dit kunnen we meten. Hoe hoger de hoeveelheid eiwitten, hoe erger het nierfalen is. De eiwitten verergeren het nierfalen. Als er teveel eiwit in de urine zit, schrijven we een medicijn voor die deze eiwitlekkage remt. Hierdoor voelt uw kat zich beter.
Tenslotte doen we vaak bacteriologisch onderzoek van de urine. Nierfalen gaat regelmatig gepaard met een urineweginfectie hetgeen de oorzaak kan zijn of het nierfalen kan verergeren. Opvallend is dat katten met zo’n urineweginfectie meestal geen klachten hebben.

Bloeddrukmeting

Een kat met nierfalen heeft een grotere kans (65%) op een hoge bloeddruk. Een hoge bloeddruk kan de oorzaak zijn van het nierfalen maar een kat met nierfalen kan ook een hoge bloeddruk ontwikkelen. Daarom is het belangrijk om de bloeddruk regelmatig te blijven controleren (2x per jaar). Een hoge bloeddruk leidt tot een snellere verslechtering van de nieren. Indien de bloeddruk verhoogd is, krijgt uw kat hier medicatie voor.
Lange tijd zult u niets merken van de hoge bloeddruk. Pas in een laat stadium, wanneer er al veel schade is, ontstaan er klachten zoals bloedingen in het netvlies, blindheid, hartproblemen en hersenbloedingen.

Therapie

Uw kat is voor de rest van zijn/haar leven nierpatiënt. Nierfalen is niet te genezen. De behandeling is vooral bedoeld om te voorkomen dat het nierfalen verergert en dat uw kat zich lekkerder gaat en blijft voelen.

Voeding

Het belangrijkste bij een nierpatiënt is dat hij/zij goed eet en drinkt! Afhankelijk van hoe ziek uw kat is, kan het zijn dat we nierdieet, uw oude voer of energierijk blikvoer (tijdelijk) adviseren.
Nierdieet bevat minder eiwit, waardoor het minder belastend voor de nieren is. Daarnaast bevat het meer kalium en minder fosfaat en calcium. Nierdieet geeft een duidelijke verbetering van de levenskwaliteit en –kwantiteit, maar alleen als het voldoende gegeten wordt.

Vocht

De vochtinname moet zoveel mogelijk gestimuleerd worden om niet uitgedroogd te raken. Dit kunt u doen door extra waterbakjes in huis te plaatsen (katten drinken weinig water indien het naast het eten staat), stromend water/waterfontein, extra water door het eten te doen en/of door natvoer te geven (bevat 70-80% water).

Verdere therapieën hangen af van de toestand van uw kat:

  • Indien uw dier erg uitgedroogd en apathisch is, kan een infuus (in het bloedvat of onderhuids) nodig zijn.
  • Medicatie indien er eiwitlekkage van de nieren is (levenslang).
  • Medicatie indien er een hoge bloeddruk is (levenslang).
  • Medicatie indien de mineralen in het bloed afwijkend zijn.
  • Antibioticum indien er sprake is van een bacteriële blaasontsteking (tijdelijk).
  • Medicatie om braken tegen te gaan (tijdelijk).
  • Medicatie om de eetlust te bevorderen. De eetlust kan minder zijn doordat ze misselijk zijn, buikpijn hebben als gevolg van obstipatie en/of last hebben van maag/darmzweren. (tijdelijk).

Controles

Wanneer we bij uw kat nierfalen hebben vastgesteld, wordt uw kat ingedeeld in een gradatie van nierfalen (stadium 1 t/m 4) afhankelijk van de bloed- en urineonderzoeken. Er wordt een behandelplan opgesteld. Regelmatige controles zijn belangrijk om uw kat een kwalitatief zo goed mogelijk leven te geven en eventuele complicaties snel op te sporen.

Na 1 maand adviseren wij u op controle te komen. Dan herhalen we het klinisch onderzoek, het bloed- en urineonderzoek en de bloeddrukmeting. Daarna is het advies om elke 3 maanden de urine te laten controleren en elke 6 maanden het bloedonderzoek en de bloeddruk. Uiteraard verzoeken wij u contact op te nemen indien het tussentijds niet goed lijkt te gaan.

Prognose

Er is geen voorspelling te doen hoe lang het goed blijft gaan. Er zijn katten die jarenlang met verhoogde nierwaarden leven, terwijl bij andere patiënten de behandeling niet aanslaat. Het hangt uiteraard ook af hoe erg het nierfalen is op het moment van diagnosticeren. Door regelmatige controles van de nierwaarden, de bloeddruk, de eiwitlekkage en de mineralen houden we het nierprobleem goed in de gaten.
Neem altijd contact met ons op indien uw kat gaat wegkruipen, stopt met eten of drinken of andere ziekteverschijnselen laat zien.

Heeft u vragen naar aanleiding van bovenstaande informatie? Neem dan contact met ons op.

Giardia

Giardia

Giardia is een eencellig organisme, dat voorkomt in diverse ontwikkelingsstadia.
Het eencellige diertje heeft lange zwiepstaarten en zwemt in de darmen van de hond. Dieren besmetten zich door het opeten van de parasiet.

Overdracht vindt plaats via de feacale-orale weg. Dit houdt in dat het dier de cysten uitpoept en dat een ander dier of mens zich hiermee door opname via de mond besmet. (Waarschijnlijk is de parasiet diersoortspecifiek en hoeft u niet bang te zijn dat u door uw hond besmet wordt.) Vaak verlopen Giardia infecties, bij gezonde dieren, zonder symptomen maar scheiden ze wel periodiek de besmettelijke cysten uit.

Echter bij jonge dieren en dieren met een verminderde weerstand, bv door ziekte of stress, komt het wel tot ziekteverschijnselen. Als uw hond/kat chronische diarree heeft (dit betekent dat de diarree meerdere weken tot zelfs maanden aanwezig is, reeds is behandeld met medicijnen en/of aangepaste voeding en dit geen resultaat heeft gegeven)dan is het verstandig om ontlasting te laten onderzoeken op Giardia. Ook bij steeds wisselende ontlasting is het verstandig om ontlasting te laten onderzoek op Giardia, als medicatie en aangepaste voeding geen resultaat hebben gegeven. Giardia geeft dunne ontlasting of brijachtige stinkende diarree. Er kan slijm en bloed bij zitten. Soms zijn dieren misselijk en kunnen overgeven, maar vaak behouden ze wel hun eetlust.

Giardia komt voor in 2 vormen

  1. Het parasietenstadium = trofozoiet. Toont zich als een zeer klein meercellig zweepdiertje, die alleen met een microscooop met grote vergroting te zien is. Vermeerdering vindt plaats door tweedeling en daarom kan de vermeerdering explosief gaan. Uit iedere trofozoziet ontstaat een cyste.
  2. Cyste of ook wel oocyste genoemd. Dit is het zeer infectieuze stadium. Na uitscheiding in de ontlasting is de cyste onder koele en vochtige omstandigheden nog weken- tot zelfs maandenlang besmettelijk. Behandeling Als therapie kan er metronidazol of fenbendazol gegeven worden.

Er zijn Giardia-stammen die niet gevoelig zijn voor metronidazol en wel voor fenbendazol en andersom. Katten worden gedurende 5 dagen behandeld met fenbendazol (50mg/kg) of gedurende 7 dagen met metronidazol (22-25mg/kg). Honden worden gedurende 3 dagen behandeld met fenbendazol (50mg/kg) of gedurende 5 dagen met metronidazol (20-22mg/kg). Bij ons in de praktijk wordt altijd eerst met fenbendazol behandeld omdat dit de beste resultaten geeft. Herbesmetting De hond/kat kan zichzelf herbesmetten met oocysten van de giardia die in de vacht terecht zijn gekomen.

Dit kan gebeuren als de diarree (met daarin de oocysten) aan de vacht blijft plakken. Het dier likt zichzelf en op die manier kunnen ze zich herbesmetten. Het is zinvol om uw gehele hond op de 3e en de 5e dag na het begin van de behandeling te wassen om dit te voorkomen (bij katten is dit wat lastiger maar houd wel goed in de gaten of er geen ontlasting in de haren blijft zitten). Indien u poep aan de haren ziet was dit dan gelijk weg met een wegwerpwashandje. Het is verstandig om de kattenbak goed te reinigen op de 3e en de 5e dag na het beging van de behandeling, om herbesmetting te voorkomen.

Alle dieren in het gezin moeten behandeld worden in verband met de herbesmetting , sommige dieren kunnen de giardiaparasiet bij zich dragen maar geen klachten hebben. Daarbij is een goede persoonlijke hygiëne heel belangrijk. Was als eigenaar je handen na contact met je hond/kat. Reinig en desinfecteer (stofzuigen en dweilen) de omgeving waar je dier leeft, dit is om herbesmetting te voorkomen.

Aanhoudende diarree

Als de diarree niet geheel verdwijnt na behandeling met fenbendazol en/of metronidazol, dan is het aanpassen van de voeding en ondersteuning van het maag-darmkanaal noodzakelijk. We gaan dan op zoek naar een lichtverteerbare voeding, voeding met meer vezels of voeding met een vreemde eiwitbron die de juiste ondersteuning biedt voor het maag-darmkanaal van uw hond/kat. Soms is daarnaast ook nog aanvullend onderzoek nodig om andere oorzaken van chronische diarree uit te sluiten.

Heeft u vragen naar aanleiding van bovenstaande informatie? Neem dan contact met ons op.

Hypertensie

Hypertensie

Een te hoge bloeddruk (hypertensie) is een afwijking die secundair en primair kan voorkomen. Secundair houdt in dat de hoge bloeddruk wordt veroorzaakt door een onderliggende ziekte zoals nierproblemen, suikerziekte, een te hard werkende schildklier (hyperthyreodie), ziekte van Cushing of bij gebruik van bepaalde medicijnen.
Primair houdt in dat er geen onderliggende ziekte bekend is. Hoe hoog de bloeddruk is bij een dier wordt bepaald door de hartfrequentie, de kracht van het hart en de hoeveelheid bloed die er in de vaten zit. Daarnaast wordt de bloeddruk bepaald door hoe stroperig het bloed is en of de kleine vaten in het lichaam meer open of meer dicht staan.

De bloeddruk is het hoogst op het moment dat het hart samentrekt (systolische druk of bovendruk) en het laagst als het hart ontspannen is (diastolische druk of onderdruk). Verschillende systemen in het lichaam regelen gezamenlijk de bloeddruk. Het lichaam maakt hormonen aan die de bloeddruk beïnvloeden.

De bloeddruk kan stijgen doordat:

  • Het hart sneller of krachtiger gaat kloppen.
  • Er meer vocht (bloed) in de vaten circuleert.
  • De kleine vaten in de weefsels zich meer dichtknijpen.

Langer een te hoge bloeddruk heeft effect op de organen, met name op de hersenen, het hart, de nieren en de ogen. De wanden van de bloedvaatjes in deze organen worden stugger, er kan teveel bloed en vocht uit de vaatjes treden (oedeem, bloedingen) en er kan weefselverval, zuurstoftekort en littekenweefselvorming optreden. De nieren kunnen hierdoor eiwit naar buiten gaan lekken via de urine (proteïnurie) en er zullen steeds meer nierfiltertjes kapot gaan.

In de ogen kunnen bloedingen optreden en kunnen er ernstige veranderingen in het netvlies optreden. Dit kan zelfs netvliesloslating veroorzaken of dusdanige beschadiging van de oogzenuw dat blijvende blindheid optreedt. Bij katten is blindheid vaak het eerste dat opgemerkt wordt van een hoge bloeddruk. Aan het hart zie je dat door de te hoge bloeddruk de spierwand verdikt raakt.

Bij dieren wordt de bloeddruk gemeten als er verschijnselen van een te hoge bloeddruk zichtbaar zijn (aanwijzingen voor oogproblemen of hersenbloeding), bij dieren met een verdikte hartspier en dieren met een ziekte waarbij we een hoge bloeddruk zouden kunnen verwachten (zoals nierziekte, suikerziekte, hyperthyreoidie). Voor een bloeddrukmeting is rust belangrijk, u mag dan ook als eigenaar aanwezig zijn bij het meten van de bloeddruk. We doen altijd een aantal bloeddrukmetingen achter elkaar, waarvan we het gemiddelde resultaat nemen.

We adviseren de bloeddrukmeting altijd door dezelfde paraveterinair of dierenarts uit te laten voeren. Indien er blijkt dat de bloeddruk van uw dier te hoog is, en de mogelijke oorzaken hiervan zijn behandeld, zal er medicatie worden voorgeschreven. Na de start met medicatie is het advies om de bloeddrukmeting na enkele weken te herhalen. Aan de hand van de resultaten wordt bepaald of ze medicatie aangepast dient te worden en wanneer de volgende controle plaats zal vinden.

Heeft u vragen naar aanleiding van bovenstaande informatie? Neem dan contact met ons op.

Pancreatitis

Pancreatitis

De pancreas of alvleesklier is een plat, dun orgaan dat voor in de buik ligt, vlak bij de maag. De alvleesklier bevat twee belangrijke type cellen. Een groep cellen (endocriene pancreas) produceert hormonen die het suikergehalte van het bloed regelen. De andere groep cellen (exocriene pancreas) produceert verteringsenzymen, die in de dunne darm worden afgegeven om voedsel te verteren. Pancreatitis is een ontsteking van het exocriene gedeelte van de pancreas. Als de pancreas ontstoken raakt, wordt deze pijnlijk en gezwollen.

De pancreasontsteking kan ook effect hebben op de maag, dunne darm en gedeelten van de lever. Zwelling en irritatie van de maag, dunne darm, pancreas en gedeelte van de lever zijn verantwoordelijk voor de meeste verschijnselen die gezien kunnen worden. Oorzaken Er bestaan twee vormen van pancreatitis: acute en chronische pancreatitis. Bij de kat zien we de chronische vorm veel meer dan de acute vorm. De meeste katten hebben al een langere geschiedenis van vage buikklachten en de oorzaak van de pancreatitis is meestal niet bekend.

Veel katten met pancreatitis hebben ook een chronische darmontsteking (IBD) en/of ontsteking van de galwegen (cholangiohepatitis). Een onderliggend probleem kan leiden tot een van deze of alle drie ontstekingen in een kat. Veel katten met darmontsteking en galwegontsteking zijn gevoelig voor het soort eiwitten in hun dieet, en bij sommige katten kan de alvleesklierontsteking dan ook het gevolg zijn van een bepaalde voedselovergevoeligheid.

Bij honden zien we de acute vorm het meeste, maar de chronische vorm komt ook veel voor. In veel gevallen is de oorzaak van pancreatitis bij de hond niet te achterhalen, maar het is bekend dat het eten van voedsel dat de hond normaal niet krijgt of voedsel dat veel vet bevat, het risico op acute pancreatitis kan vergroten.
Andere risicofactoren zijn vetzucht (obesitas), leverziekten, ziekten van de dunne darm of de ziekte van Cushing. In enkele gevallen wordt pancreatitis bij de hond veroorzaakt door een buikoperatie, bepaalde medicijnen, verwonding van de buik of tumoren of ontstekingen in de buurt van de pancreas.

Verschijselen

De meest voorkomende verschijnselen van chronische pancreatitis zijn sloomheid en slechte eetlust. Braken, uitdroging en een pijnlijke buik bij het afvoelen van de buik zijn symptomen die soms worden gezien, vooral tijdens een tijdelijke verslechtering. Het gebeurt heel veel dat de verschijnselen komen en gaan.
Ook als de hond of kat rzich weer bete voelt, kan de alvleesklier nog ontstoken zijn. Sommige honden of katten met chronische pancreatitis ontwikkelen suikerziekte als de insuline-producerende cellen in de pancreas beschadigd raken. Het tijdelijk opvlammen van een chronische pancreatitis kan het regelen van suikerziekte lastig maken.

In de loop van de tijd kan bij een chronische pancreatitis ook het exocriene deel van de pancreas verloren gaan, wat leidt tot diarree door slechte vertering van het voedsel (EPI). Bij de hond zien we als meest voorkomende verschijnselen van acute pancreatitis: braken, uitdroging, een pijnlijke buik, sloomheid en koorts. Deze symptomen zijn echter niet altijd heel duidelijk en kunnen bovendien ook voorkomen bij andere ziekten. Die mogelijkheden moeten dan ook onderzocht worden. Een enkele keer loopt acute pancreatitis fataal af.
De hond of kat komt dan te overlijden doordat de pancreatitis ervoor zorgt dat andere organen niet meer kunnen werken. Behandeling Katten en honden met acute pancreatitis moeten meestal worden opgenomen in de kliniek.

Daar krijgen ze infusen en medicatie tegen de pijn en het braken, eventueel aangevuld met andere ondersteunende maatregelen. De meeste katten en honden met chronische pancreatitis hoeven niet opgenomen te worden. Omdat bij katten vaak een voedselovergevoeligheid of allergie het onderliggende probleem is, kan een verandering van dieet nodig zijn.

Na overleg met de dierenarts of voedingsdeskundige, over wat uw kat het huidige moment eet, kan er een geschikt dieet voor uw kat gezocht worden. Daarnaast worden vaak tijdelijk medicijnen gegeven tegen misselijkheid en buikpijn. Als de kat niet verbeterd op het nieuwe dieet, kunnen ontstekingsremmende medicijnen geprobeerd worden. Honden worden overgezet op een vetarme voeding en krijgen ook vaak tijdelijk medicijnen tegen misselijkheid en buikpijn.

Als de hond niet binnen twee tot drie weken verbetert op het nieuwe dieet, kan nader onderzoek noodzakelijk zijn. Honden met een plotselinge verergering van een chronische pancreatitis moeten soms tijdelijk worden opgenomen voor infuus. Bij honden en katten met chronische pancreatitis wordt ook gezocht naar andere ziekten van de lever en darmen, omdat de aanwezigheid van deze ziekten het herstel kan vertragen en compliceren. Chronische pancreatitis kan een frustrerende ziekte zijn om te behandelen. Vaak moeten verschillende dingen geprobeerd worden en moet de therapie tussentijds aangepast worden. Follow-up en prognose Twee tot drie weken, na aanvang van de behandeling, wordt aangeraden om het bloedonderzoek te herhalen.

Aan de hand van het bloedonderzoek kan gezien worden of de behandeling aanslaat. De prognose van chronische pancreatitis is over het algemeen goed, vooral als alleen met verandering van voer de ontsteking al onder controle is. Uw hond of kat moet goed in de gaten gehouden worden om te kijken of er zich geen complicaties voordoen. De prognose voor een hond of kat met acute pancreatitis die moet worden opgenomen, is moeilijk te geven.

Heeft u vragen naar aanleiding van bovenstaande informatie? Neem dan contact met ons op.

Schildklierproblemen kat

Schildklierproblemen kat

Leidt uw kat aan hyperthyreoïdie?

Katten met een hyperthyreoïdie hebben een schildklier die teveel hormonen produceert. Te hoge concentraties schildklierhormoon hebben grote invloed op de stofwisseling van de kat, waardoor organen als hart en nieren zwaar belast worden. De schildklier is een endocriene klier, die bij de kat gelegen is in de hals en is onderverdeeld in twee delen, de lobben, die ieder aan een kant van de luchtpijp liggen. De schildklier produceert de schildklierhormonen triiodothyronine en thyroxine.

Deze hormonen hebben onder andere de volgende functies:

  • Ze zijn essentieel voor de normale groei van lichaamscellen en voor de differentiatie van deze cellen naar cellen met bepaalde functies in het lichaam.
  • Ze spelen een belangrijke rol bij de stofwisseling van eiwitten, vetten en koolhydraten in het lichaam.
  • Ze zijn betrokken bij de regulering van warmteproductie en zuurstofopname en daardoor belangrijk in zeer veel stofwisselingsprocessen.

Door de overmaat aan schildklierhormonen zal de stofwisseling in elke cel van het lichaam versnellen, waardoor de cellen meer energie nodig hebben. Katten met hyperthyreoïdie zullen daardoor meer gaan eten om aan de grotere energiebehoefte te kunnen voldoen. Hoe erger de vorm van hyperthyreoïdie, hoe meer energie de kat nodig heeft. Vaak is de hoeveelheid energie die de kat nodig heeft zo groot dat de dagelijkse voeding niet meer genoeg is. Hierdoor zal de kat gewicht gaan verliezen. De klacht die we dan zien is gewichtsafname in combinatie met een toegenomen eetlust. Een andere klacht is rusteloosheid en een verhoogde hartfrequentie, dit beide komt door de verhoogde stofwisseling. Ook zorgt een toegenomen stofwisseling voor extra productie van lichaamswarmte, hyperthyreoïdiepatiënten zullen dan ook vaak op zoek gaan naar koelere plekken.

In 98% van de gevallen wordt hyperthyreoïdie veroorzaakt door een goedaardige verandering in de schildklierlobben. Bij al deze katten zal een juiste behandeling leiden tot een onderdrukking van de ziekte, waarna de kat verder een vrijwel normaal leven kan leiden. Slechts in 2% van de gevallen is de vergroting het gevolg van een kwaadaardige verandering en zal dus niet goed te onderdrukken zijn met medicatie.

Naast bovengenoemde symptomen zien we de volgende symptomen ook vaak bij een kat met hyperthyreoïdie:

  • Snel geïrriteerd raken
  • Slecht onderhoud van eigen vacht
  • Diarree
  • Braken
  • Vaak plassen
  • Meer drinken

Tijdens het lichamelijk onderzoek kunnen vaak een of twee vergrote schildklierlobben gevoeld worden. Echter bij sommige katten is er geen vergrote schildklier te voelen, dit kan komen doordat het overactieve schildklierweefsel op een ongewone (ectopische) plaats zit (vaak is dat in de borstholte). Om de diagnose hyperthyreoïdie te bevestigen wordt er een bloedonderzoek uitgevoerd. Omdat hyperthyreoïdie vooral voorkomt bij oudere katten wordt er een uitgebreid bloedonderzoek gedaan. Bij een uitgebreid bloedonderzoek wordt er gekeken naar alle organen waaronder de lever en de nieren. Hyperthyreoïdie kan succesvol behandeld worden.
Het doel van de behandeling is de hoeveelheid schildklierhormonen te verlagen naar een normaal niveau.

Hiervoor zijn verschillende methodes:

Behandeling met een medicijnen dat de vorming van schildklierhormonen remt
Drie weken na de start met deze medicatie zal de dierenarts uw kat weer onderzoeken en weer een bloedonderzoek uit laten voeren om na te gaan of de kat voldoende gereageerd heeft op de medicijnen. Aan de hand van het onderzoek en de bloeduitslag zal de dierenarts eventueel de dosering van de medicatie aanpassen. Het medicijn dient dagelijks en levenslang gegeven te worden. Behandeling zal de ziekte namelijk niet genezen, maar slechts onderdrukken. Regelmatige (bloed)controle is dan ook zeer belangrijk als uw kat medicijnen voor de schildklier gebruikt.

Speciale voeding
Laag jodium gehalte in de voeding helpt de productie van het schildklierhormoon te normaliseren. Het bevat een gecontroleerd fosforgehalte en weinig natrium, wat de gezondheid van de nieren ondersteunt. De urinewegen worden ondersteund door een gecontroleerd magnesiumgehalte en het bewerkstelligen van een urine pH van 6,4-6,6. Tevens bevat het een hoog gehalte aan omega-3 en omega-6 vetzuren om een gezonde huid en vacht te bevorderen. De kat mag alleen Hill's Y/D voeding eten en GEEN andere voeding of snacks, dit in verband met het feit dat andere voeding teveel jodium bevat voor een goede behandeling van de schildklier.

Thyroїdectomie (operatief verwijderen van aangetast schildklierweefsel)
Dit kan een langdurige tot permanente genezing geven. Het gebeurt echter soms dat er opnieuw hyperactief schildklierweefsel wordt ontwikkeld. Voorafgaande aan de operatie dient er een scintigrafie gemaakt te worden. Bij een scintigrafie wordt er radioactief materiaal in het dier gespoten. Door het inspuiten van de radioactieve stof wordt zichtbaar gemaakt waar het overactieve weefsel zit. Gedurende 3-4 weken voorafgaand aan de operatie dient de kat schildklierremmers toegediend te krijgen. Een bijkomende hartaandoening moet zo nodig ook behandeld worden. Indien beide schildklierlobben vergroot zijn dan kunnen deze operatief verwijderd worden, echter dient de kat dan wel zijn/haar verdere leven schildklierhormonen toegediend te krijgen. Indien er ectopisch schildklierweefsel aanwezig is in het lichaam dan is chirurgie geen optie.

Radioactief jodium
Dit wordt gegeven met een eenmalige injectie in de spier,waarmee uw dier kan genezen van hyperthyreoïdie. Ook het ectopische weefsel wordt er namelijk mee behandeld. Voorafgaande aan de operatie dient er een scintigrafie gemaakt te worden. Bij een scintigrafie wordt er radioactief materiaal in het dier gespoten, door het inspuiten van de radioactieve stof wordt zichtbaar gemaakt waar het overactieve weefsel zit. Aan de hand van de scintigrafie wordt de hoeveelheid jodium bepaald die toegediend moet worden. Radioactief jodium wordt via een onderhuidse injectie toegediend, het jodium wordt vervolgens opgenomen door het overactieve (abnormale) schildklier weefsel maar niet door andere weefsels in het lichaam. Dit leidt tot een selectieve lokale stapeling van radioactief materiaal in het overactieve schildklierweefsel. De straling vernietigt het abnormale schildklierweefsel, maar beschadigd niet het omliggende weefsel of de bijschildklieren.

De voordelen van radioactief jodium zijn dat het tot genezing leidt, geen bijwerkingen voor de patiënt heeft, er geen narcose nodig is en het behandelt effectief al het abnormale weefsel in één keer onafhankelijk van de locatie van het weefsel. Maar het omgaan met en het injecteren van radioactief materiaal is hiervoor noodzakelijk, voor de mensen die met de kat in contact komen moeten er beschermende maatregelen genomen worden. Hierdoor kan de behandeling alleen maar uitgevoerd worden in bepaalde klinieken met speciale vergunningen en een behandelde kat moet daar in opname blijven totdat de radioactiviteit voldoende afgenomen is. 

Heeft u vragen naar aanleiding van bovenstaande informatie? Neem dan contact met ons op.

Suikerziekte

Suikerziekte

Suikerziekte (diabetes mellitus) is een regelmatig voorkomende ziekte.
Het wordt meer bij de kat dan bij de hond gezien. Overgewicht en weinig beweging spelen een belangrijke rol in het ontstaan van suikerziekte. Bij een kat met suikerziekte, zit er veel suiker (glucose) in het bloed. Dit kan niet gebruikt worden, doordat ze geen/nauwelijks insuline meer aanmaken. Insuline zorgt ervoor dat het bloedsuiker uit het bloed naar de weefsels getransporteerd wordt, zodat het daar gebruikt kan worden. Zonder insuline blijft het bloedsuiker dus in het bloed.

Dit zal zo stijgen dat de capaciteit van de nieren overschreden wordt en het bloedsuiker via de urine uitgescheiden wordt. Doordat de kat veel bloedsuiker in het bloed heeft, maar dit niet kan gebruiken, gaan ze andere stoffen aanmaken waar ze hun energie uit kunnen halen. Helaas kunnen die ervoor zorgen dat uw dier zich slechter gaat voelen, ophoudt met eten/drinken en gaat braken.

Het is dus erg belangrijk om uw dier te behandelen als de diagnose gesteld is. Een enkele kat gaat weer insuline aanmaken als ze behandeld worden tegen suikerziekte. Als eigenaar kan u opvallen dat uw dier erg veel drinkt en plast. Ook eten ze erg graag en vallen toch af. Als dit u opvalt, is het erg belangrijk zo snel mogelijk een afspraak te maken bij uw dierenarts. Bij de dierenarts kan suikerziekte vastgesteld worden door in het bloed het bloedsuiker en de fructosamines te bepalen. Deze zijn dan beiden verhoogd.

Ook in de urine wordt vaak bloedsuiker aangetroffen, wat weer een blaasontsteking tot gevolg kan hebben. Dit bovengenoemde verhaal geldt ook bijna helemaal voor de hond. Als de diagnose gesteld is bij de hond, dan is het bijna altijd onomkeerbaar, terwijl bij sommige katten gezien wordt dat ze toch zelf weer insuline gaan aanmaken. Bij de ongesteriliseerde teef kan suikerziekte zich ontwikkelen, wat komt door de hormoonproductie vanuit de eierstokken. Bij deze honden moet een sterilisatie uitgevoerd worden, waardoor de klachten van de suikerziekte weer kunnen verdwijnen. Als de diagnose gesteld is, is het van belang dat uw dier op een suikerarm dieet gaat. Een enkele keer zie je bij katten dat alleen een dieet voldoende kan zijn.

Als dit onvoldoende werkt, is het van belang te starten met de gift van insuline. Dit wordt door middel van een injectie onder de huid door de eigenaar toegediend. Dit wordt in onze praktijk met u geoefend. We beginnen met een lage dosis insuline, omdat bij een te hoge dosis van insuline, een hypoglycemie (laag bloedsuiker gehalte) kan optreden. Bij de kat moet twee keer daags, op vaste tijdstippen, met twaalf uur ertussen geprikt worden. Ook bij de hond is moet er twee keer daags geprikt worden. Het is van belang dat uw dier goed eet als u ze insuline geeft.

Ook mogen ze niet braken of diarree hebben. Hierbij moet de dosering insuline aangepast worden. Aangezien u insuline geeft, zal uw dier het bloedsuiker weer uit het bloed naar de weefsel kunnen transporteren en kan het bloedsuiker dus weer gebruikt worden. Dit zal er op den duur voor zorgen dat het bloedsuiker in het bloed weer zo daalt, dat het niet meer in de urine terechtkomt. Uw dier zal dus, als hij goed is ingesteld met insuline, niet meer veel drinken/plassen en zal ook weer aankomen. Dit aankomen is niet altijd goed, omdat de dieren met suikerziekte vaak al te zwaar zijn. U kunt hier informatie over krijgen bij ons in de kliniek.

U komt in het begin regelmatig op controle bij ons om te kijken naar de hoogte van het bloedsuiker. Dit zal veel van u en van uw dier vragen, maar uw dier zal er uiteindelijk absoluut bij gebaat zijn. Een belangrijke complicatie kan hypoglycemie (te laag suiker) zijn. Dit zijn dieren die verstoord gedrag vertonen (neurologisch), onrustig zijn, naar eten zoeken, epilepsie aanvallen hebben, heel hard kunnen miauwen, blind lijken te zijn of comateus zijn. Vanwege het risico op hypoglycemie is het verstandig als eigenaar om dextrosepoeder in huis te hebben.

Dit kunt u of aan de binnenkant van de lippen of onder de tong aanbrengen. Ook kunt u dit oplossen in een beetje water en in de bek geven. Uiteraard moet het dier dan wel kunnen slikken. Dit zijn spoedpatiënten, dus neem meteen contact op met uw dierenarts. Het is van belang te zoeken naar de oorzaak van de hypoglycemie. Slecht eten, braken, diarree of teveel insuline? Dit kunt u met ons bespreken. Een andere complicatie kan ketoacidose zijn. Als een dier al een lange tijd een hoog bloedsuiker heeft, maar dit niet kan gebruiken, gaan ze een andere energiebron aanmaken. Dit kan ervoor zorgen dat uw dier niet meer wil eten/drinken en mogelijk gaat braken. Dit zijn ook patiënten waar u zo snel mogelijk mee moet komen.

Heeft u vragen naar aanleiding van bovenstaande informatie? Neem dan contact met ons op.

Tritrichomonas infectie kat

Tritrichomonas infectie kat

Tritrichomonas is een eencellige darmparasiet die in de darm van de kat voor kan komen. De parasiet leeft vooral in de dikke darm en in het laatste deel van de dunne darm. Tritrichomonas veroorzaakt voornamelijk dikke darm diarree die regelmatig terugkeert. Kenmerken van dikke darm diarree zijn vaak kleine beetjes moeten ontlasten met daarbij wat slijm en/of bloed. Door het persen op de kleine beetjes ontlasting kan de anus wat rood en opgezwollen zijn.

Tritrichomonas kan op alle leeftijden voorkomen maar de klachten worden voornamelijk gezien bij katten tot de leeftijd van maximaal 2jaar, waarvan de meeste onder de 12maanden leeftijd. Het merendeel van de katten met Tritrichomonas zijn afkomstig van (kitten)opvangcentra en broodfokkers. Katten die geïnfecteerd zijn met Tritrichomonas zijn vaak in goede conditie. Ze gedragen zich niet ziek en zullen eigenlijk ook geen gewicht verliezen. Vaak zien we klachten van diarree die overgaat maar ook weer terug komt.

Infectie wordt het meest gezien in groepen katten en huishoudens met meerdere katten, waar het organisme vermoedelijk tussen katten wordt verspreid door nauw en rechtstreeks contact. Er zijn nog geen aanwijzingen voor verspreiding via andere diersoorten, of verspreiding via voedsel of water.

De lang termijn prognose voor geïnfecteerde katten is goed. Uiteindelijk zullen ze de infectie overwinnen alhoewel dit lang kan duren (gemiddeld negen maanden maar soms zelfs 2 jaar). De meeste geïnfecteerde katten blijven nog maanden tot jaren na het stoppen van de diarree kleine hoeveelheden Tritrichomonas uitscheiden.

Het is niet bewezen maar wel aannemelijk dat Tritrichomonas foetus ook mensen kan infecteren, vooral mensen met een verminderde afweer lopen gevaar. Daarom is het belangrijk om de basis hygiëneregels in acht te nemen, denk daarbij aan handen wassen en de kattenbak goed schoonhouden/reinigen en de omgeving goed huishoudelijk schoon te maken. Dit is tevens belangrijk om verspreiding van de infectie naar andere katten te voorkomen. Het is verstandig om de achterhand van de kat(ten) te wassen met een wegwerpwashand om zo te voorkomen dat de kat zich her besmet en/of andere katten besmet.

Heeft u vragen naar aanleiding van bovenstaande informatie? Neem dan contact met ons op.

Ziekte van Cushing

Ziekte van Cushing

De ziekte van Cushing is een van de meest voorkomende hormonale ziektes bij de hond. De honden drinken veel en plassen daardoor veel, willen meer eten, worden kaal, verliezen spiermassa en/of krijgen een dikkere buik. Op langere termijn kunnen ze suikerziekte ontwikkelen, gewrichtsproblemen krijgen en worden ze gevoeliger voor infecties.

Bij de ziekte van Cushing produceren de bijnieren te veel van het hormoon cortisol. Dit hormoon is de oorzaak van alle genoemde verschijnselen. De ziekte van Cushing is goed te behandelen.

De ziekte komt in twee vormen voor:

  1. Hypofyse-afhankelijke Cushing: door een (meestal kleine) tumor in een kliertje bij de hersenen.
  2. Bijnier-afhankelijke Cushing: door een bijniertumor.

Om een goede behandeling te kiezen is het belangrijk om te weten welke vorm van de ziekte uw hond heeft.

Diagnose

De diagnose ziekte van Cushing wordt in Nederland gesteld door het meten van de hoeveelheid cortisol in de urine. Deze test moet met zorg worden uitgevoerd. Na dit urine onderzoek, is bij één op de drie dieren aanvullend onderzoek nodig om uit te zoeken welke vorm van Cushing de hond heeft (bijnier- of hypofysevorm) en om te kijken hoe ver de ziekte is gevorderd. Dit aanvullende onderzoek kan bestaan uit een echo van de buik, een röntgenfoto van de longen en/of een CT-scan van de hypofyse.

Waarom behandelen?

Bij sommige honden zien we nog weinig klachten als de ziekte van Cushing wordt aangetoond. De aandoening is niet direct levensbedreigend. De behandeling kost veel geld en is niet zonder risico’s. Toch is het belangrijk om meteen te starten met een behandeling. Uw hond heeft namelijk echt last van deze ziekte en de klachten zullen na verloop van tijd alleen maar erger worden. Bij een succesvolle behandeling zullen de eerder genoemde klachten helemaal verdwijnen. In het beste geval kan uw hond zelfs volledig genezen.

Als uw hond niet wordt behandeld, dan kunnen uiteindelijk klachten ontstaan die niet meer weggaan na behandeling. Hierbij kunt u denken aan suikerziekte en verkalkingen in de huid. Ook is bij de ziekte van Cushing uw hond gevoeliger voor infecties (bijvoorbeeld een nierbekkenontsteking), die blijvende schade kunnen geven. Bij een te late diagnose of start van de therapie kan de ziekte van Cushing wel worden behandeld, maar een deel van de aangerichte schade is blijvend.

Behandeling van Cushing

In 15% van de gevallen wordt de ziekte van Cushing veroorzaakt door een bijniertumor. In dat geval is een operatie meestal de beste behandeling. Ook is behandeling met een medicijn dat de werkzame stof trilostane bevat mogelijk.

Veruit het grootste aantal dieren (85%) met de ziekte van Cushing heeft de hypofyse vorm. De hypofyse is een klein kliertje, dat ligt in de schedel, net onder de hersenen. In de hypofyse van deze honden zit een (vaak speldenknop groot) tumortje. Dit is bijna altijd goedaardig en groeit over het algemeen langzaam. Zowel een operatie (verwijderen van de tumor) als een behandeling met medicijnen zijn mogelijk.

De behandeling is dus chirurgisch of met een medicijn dat de werkzame stof trilostane bevat. Beide behandelingen zijn goed, maar beide hebben ze voor- en nadelen. Chirurgische behandeling houdt in dat uw hond onder narcose zal gaan en moet herstellen van een operatie. Bij behandeling met medicatie bestaat er een kans op bijwerkingen. Ook dient de dosering regelmatig gecontroleerd te worden. Dit wordt gedaan door middel van lichamelijk- en bloedonderzoek.

Jeuk bij Cushing

Cushing is een aandoening die goed te behandelen is. Als uw hond aan het herstellen is en dus normaal gaat drinken en eten, kan het zijn dat hij jeuk krijgt. Als uw hond vroeger een allergie had, kan deze onderdrukt zijn geweest door de ziekte van Cushing. Nu deze ziekte onder controle is komt de oude allergie weer terug. Een andere reden om jeuk te krijgen is het teruggroeien van haren. Door de ziekte van Cushing heeft de haargroei stil gestaan. Nu uw hond nieuwe haren krijgt kunnen de stoppeltjes leiden tot jeuk.

Heeft u vragen naar aanleiding van bovenstaande informatie? Neem dan contact met ons op.

Terug naar Informatie